Na de chaos van Hanoi en een verkwikkende(!) rit op de nachttrein waren we bijzonder opgelucht toen we aankwamen in Hue. Deze stad, die de hoofdstad van Vietnam was ten tijde van de Nguyen dynastie (1802-1945), heeft als voornaamste attractie de citadel in het oude stadsdeel. Hier regeerden en vertoefden de verschillende generaties Nguyen en met zijn talrijke gerestaureerde tempels, residenties en andere gebouwen was het voor ons niet moeilijk om hier een dagje in te verdwalen.
Verder fietsten we nog wat in de omgeving van Hue op zoek naar andere bezienswaardigheden. Op de terugtocht reden we door een dorpje waarbij we enthousiast begroet werden door elk Vietnamees kind dat terugkwam van school.
In dezelfde gemoedelijke lijn lag Hoi An, een pittoresk vissersdorpje dat gezegend is met een verkeersvrij centrum: een behoorlijk aangename verademing in Vietnam! Hoi An is bekend om zijn mooi bewaarde, oude huisjes, maar opvallender en onvermijdelijker zijn de honderden kleermakers die hun graantje willen meepikken van het toeristische succes van deze stad. En ook wij lieten ons verleiden: de buit bevindt zich momenteel op een vrachtschip met bestemming Belgie.
In Hoi An bezochten we ook de ruines van My Son, waarvan we ons toch dat ietsje meer hadden voorgesteld aangezien het door onze reisgids als "hoogtepunt nr. 2 van Vietnam" werd bestempeld. (Voor zij die het zich nu afvragen, het eerder bezochte Halong Bay (nr. 1) en Sapa (nr. 3) vervolledigen de top 3.)
De rit naar Dalat was op zijn zachtst gezegd turbulent. Als we al lieten uitschijnen dat een nachttrein geen pretje is, kan je je wel voorstellen hoe plezierig de bus-variant is. De gehele bus werd bovendien 's ochtends opgeschrikt door een epilepsieaanval van een van de passagiers - het aanschouwen van de hulpverlening doet je hevig verlangen dat je zelf nooit zoiets meemaakt. Daarna stonden we met de minibus nog een uur stil in de bergen (hoooog in de bergen) door de panne van een truck. Aangezien de aanstroom van auto's, bussen en trucks niet stopte en we ons in feite op een eenrichtingsweg bevonden, leverde dat behoorlijk spannend manoeuvreerwerk op.
Het verblijf in Dalat was van korte duur. Volop in de zoektocht naar een hotel werden we aangeklampt door twee Vietnamese rakkers; wat volgde werd ons voorlopig hoogtepunt in Vietnam. Na twee weken hier ben je behoorlijk getraind in het afwimpelen van mensen die je vanalles willen aanbieden (lees: toeristen uitmelken), maar in dit geval hadden we snel door dat het anders was. Loc en Hong - zo heetten deze Vietnamese bonken - waren twee authentieke Dalat Easy Riders, en ze namen ons mee op hun moto voor een vierdaagse tocht door de Central Highlands met als bestemming Mui Ne. We reden door prachtige landschappen (o.a. "the biiiig Vietnamese jungle"), werden geintroduceerd in tal van lokale beroepen en productieprocessen, aten de heerlijkste vruchten, bezochten afgelegen volkeren en kregen een grondige geschiedenisles (Loc is een Vietnamveteraan). Een uitgebreide opsomming is onbegonnen werk. Uit de verbaasde, verlegen en/of nieuwsgierige reacties van de lokale bevolking konden we afleiden dat we plekken bezochten die niet door toeristen worden gefrequenteerd.
Na een kordaat afscheid werden we afgezet in Mui Ne, een stadje aan de kust met enkele markante bezienswaardigheden. (Meer op zijn plaats dan de term "stadje" zou zijn: een eindeloze sliert hotels en restaurants in het verlengde van een vissersdorpje.) Onder een miezerweertje bezochten we de imposante duinen en maakten we een tochtje door de Fairy Stream.
De knook zijn Vietnamese huisbazin in Parijs heet trouwens ook Nguyen. Wist ik veel dat die uit een goeie familie kwam.
BeantwoordenVerwijderen:-)
Ik herinner me - of dacht - dat 40% van alle Vietnamezen Nguyen als eerste naam heeft, hetgeen bij ons eigenlijk overeenkomt met de familienaam.
BeantwoordenVerwijderen