Blogfoto

Blogfoto

donderdag 18 september 2014

(een hap uit) Argentinië, (een klein beetje) Brazilië en (een dagje in) Uruguay

Nog redelijk lang nadat we (ondertussen bijna een jaar geleden) met het vliegtuig toekwamen in Kathmandu en aan onze grote reis begonnen, was het plan om na Bolivia rechtstreeks naar Buenos Aires te gaan en daar na enkele dagen het vliegtuig terug naar België te nemen. Het overslaan van alles wat tussen Bolivia en Buenos Aires ligt - en dat zijn best wel wat kilometers - was een bewuste keuze. Argentinië staat bekend als een duurder land en we wilden dan liever voor langere tijd in andere landen reizen, maar anderzijds konden we toch moeilijk die Zuid-Amerikaanse wereldstad laten liggen.
De titel van deze post geeft al weg dat dat oorspronkelijke plan niet helemaal gevolgd is.

Als je voor lange tijd reist, kan je het immers nooit laten om te onderzoeken of er niet nóg interessante dingen te zien zijn en ook andere reizigers strooien maar wat graag rond met reisadvies over plekken die zij de moeite vonden. En dan was er ook nog eens Rio, beseften we opeens...
Van het één kwam het ander en zo ontstond uiteindelijk dit laatste, volwaardige hoofdstuk van onze reis.

Het begon in de lijn van waar we in Bolivia waren gestopt: woestijnlandschappen. In de Quebrada de Humahuaca ("Hoe-ma-wa-ka") was die woestijn bezaaid met kleurrijke bergen en koloniale dorpjes; de streek rond Cafayate (volgens de Argentijnse uitspraak "Ka-fa-zjat", dialect voor een kopje koffie dus) was niet minder spectaculair en is bovendien de tweede meest grote wijnstreek van Argentinië. Om die tweede te verkennen huurden we vanuit Salta voor drie dagen een auto.
De Serranía de Hornocal leek net een schilderij.
Eenmaal terug in Salta vlogen we richting Buenos Aires, Hier aangekomen namen we vervolgens de boot naar Colonia del Sacramento, een koloniaal stadje op een bootrit van nog geen twee uur vanuit Buenos Aires, maar ondertussen alweer in een ander land, met name Uruguay.

Intermezzo voor de budgetbewuste reiziger die in de verleiding komt om ook eens naar Argentinië te gaan: was Argentinië nu effectief zo duur? Een vraag die om een beetje context vraagt.
De Argentijnse munt doet het belabberd, en dat heeft zo zijn voordelen. Als je ons uiteindelijk dagbudget in Argentijnse peso's zou omzetten naar dollars volgens de officiële wisselkoers, zou je aan een vrij hoog dagbudget komen. Maar, met de peso die alsmaar in waarde zakt, is de stabiele dollar (of euro) gegeerd goed geworden in Argentinië. Een toerist die het land binnenkomt met wat dollarbriefjes kan die op de zwarte markt omwisselen aan een wisselkoers die tot meer dan 60 % hoger ligt dan de officiële wisselkoers. Als je ergens een goede zaak kan doen, kan je dus tot 60 % meer peso's krijgen voor je dollars.
Aangezien we geïnformeerd waren door andere reizigers, waren we hier goed op voorzien en hadden we sinds Ecuador, waar de dollar de officiële munt is en dus gewoon uit de bankautomaten rolt, een vrachtje dollars op zak. Die werden hier vervolgens gewisseld aan een mooie wisselkoers en dat leidde er uiteindelijk toe dat het effectieve dagbudget, in dollars uitgedrukt, vergelijkbaar was met goedkopere landen zoals Peru of Ecuador.
Conclusie voor de budgetbewuste reiziger die nu pas helemaal in de verleiding is gekomen om ook eens naar Argentinië te gaan: breng genoeg dollars of euro's mee.

De eerste dagen in Buenos Aires bracht Koen voornamelijk door in de lappenmand terwijl Ingeborg op eigen houtje al wat dingen gingen bezoeken, en even werd gevreesd dat onze planning, die op het einde van Bolivia definitief werd vastgelegd door alle resterende vluchten te boeken, een serieuze knauw ging krijgen, maar verrassend genoeg volstond één prachtige winterdag om een parcours af te leggen dat bijna alle essentiële bezienswaardigheden van deze wereldstad met klassieke grandeur behelsde. De laatste volledige dag en wat betere momentjes van Koen in het begin van ons verblijf werden besteed aan een selectie van musea en publieke gebouwen, en uiteraard namen we de gelegenheid om de culinaire troeven van deze stad te onderzoeken.
Dat op de tango geen leeftijd staat bewijst dit danspaar in San Telmo.
Het was dus met een voldaan gevoel dat we na lange tijd nog eens een grote verplaatsing noordwaarts maakten en 's werelds mooiste watervallen gingen bekijken. De watervallen van Iguazu vormen de grens tussen Argentinië en Brazilië en het was dan ook hier dat we, na de Argentijnse zijde van dit natuurspektakel te hebben bewonderd, uiteindelijk voet zouden zetten in het laatste land van deze reis.

Vooraleer te eindigen in Rio de Janeiro maakten we nog twee gesmaakte stops die op de route lagen: het koloniale stadje Paraty en het paradijselijke eiland Ilha Grande - van mooie koloniale dorpjes en tropische stranden kan een mens blijkbaar zelfs na een jaar geen genoeg krijgen.
En daarna was de eindbestemming bereikt. Als Buenos Aires de stad van het rundvlees was, dan is Rio de Janeiro die van het mensenvlees. Paraderen in te klein zwemgerief is hier geen modetrend maar gewoon de enige way of life. Of dat goed of slecht is, hangt af van geval tot geval maar één ding is zeker, een stad als deze hadden we tot hiertoe nog niet gezien.
Je bent nooit alleen om de zonsondergang op het strand van Ipanema te bewonderen.
De ronkende namen spreken bijna gewoon voor zich: het strand van Ipanema en Copacabana, de Suikerbroodberg en uiteraard het wereldberoemde Christusbeeld. Rio was de gepaste plek om deze lange reis af te ronden.

Het is niet gemakkelijk om na een jaar reizen een besluit te formuleren. Sommige clichés kloppen, anderen niet helemaal of helemaal niet. We gaan het niet proberen; we kunnen op dit moment alleen maar enorm dankbaar zijn dat we dit hebben kunnen doen.
Na nog enkele uurtjes zon te hebben gevangen op Copacabana nemen we hier heel spoedig het vliegtuig naar België. En daar zullen we elkaar wel binnenkort zien. Tot daar!

donderdag 21 augustus 2014

Bolivia

Het mooiste eiland in het hoogste commercieel bevaarbare meer ter wereld, de beklimming van een berg hoger dan 6.000 m, een vierdaagse jeeptocht door een epische hoogvlakte met als eindbestemming de bekendste zoutvlakte ter wereld: als je dacht dat we het nu wel allemaal gezien zouden hebben, zat je goed mis.

We pikken de draad terug op aan het Titicacameer. Zoals beloofd kwam hier nog een vervolgstuk aan en we vonden het fijn om vast te stellen dat het beste nog moest komen. Vanuit Copacabana - niet te verwarren met zijn naamgenoot in Rio de Janeiro - namen we de ferry en brachten we drie dagen door op het mythische eiland Isla del Sol.
Isla del Sol is het grootste en zonder twijfel ook mooiste eiland in het Titicacameer.
De Inca's beschouwden Isla del Sol als de geboorteplek van de zon en het eiland is dan ook bezaaid met enkele ruïnes. Maar het is vooral de natuurlijke pracht die een diepe indruk maakt, en ook de sfeer op dit eiland is op zijn zachtst uniek te noemen. De dorpjes zijn nog heel primitief, auto's rijden hier niet en kinderen zijn (nog) niet door toeristen geconditioneerd om bij elke passerende buitenlander om geld, snoep of schrijfgerief te vragen. Kortom een paradijs, maar wel eentje dat behoorlijk koud kon zijn.

En dat laatste hadden we niet veel later wel geweten. Dag twee in La Paz, daags nadat we na 10 maanden nog eens een bekend gezicht gezien hadden (namelijk dat van Kathleen, de nicht van Ingeborg), kampte Ingeborg immers met een zware verkoudheid. Tegen dat ze aan de beterhand was, had de ziekte zich verspreid naar Koen en uiteindelijk hebben we onze verdere planning met een week moeten opschuiven.
De rust was dan ook nodig voor onze volgende ambitie: de beklimmming van de Huayna Potosí, oftewel 6.088 m.
Grenzen verleggen op de Huayna Potosí (6.088 m).
De tocht naar boven vereiste drie dagen en een pak energie. Op dag drie moesten we opstaan rond 00u30 om de laatste verticale kilometer af te leggen. Alles ging goed tot de droge, koude lucht na een tijd de inspanningsastma van Koen een handje kwam toesteken. Tegen dat we de kaap van 6.000 hadden gehaald stond de balans tussen ingenomen zuurstof en vereiste energie al lang niet meer in evenwicht en de steile ijswand bleek het obstakel teveel voor een totaal uitgeputte Koen.
Gelukkig kon Ingeborg deze grensverleggende prestatie nog afmaken en behaalde ze de top. Buiten de verwezenlijking op zich was daar evenwel weinig genot aan. De kou en de wind was daarboven niet te harden en na vijf minuten op de top werd de terugweg aangevat.
Belangrijk weetje: slechts 50% van onze groep, die voor de rest enkel uit mannen bestond, behaalde de top. Inderdaad, een puike prestatie.

Daarna was het dan ook even welletjes qua inspannende activiteiten - bij het schrijven van dit bericht voel ik nog altijd de pijn in mijn dikke teen van de laarzen die we moesten dragen - en we hielden halt in twee obligate steden: Sucre en Potosí.
Sucre, de wettelijke hoofdstad van Bolivia, is een bijzonder aangename stad met een verfijnde, klassieke uitstraling en zou minder als een anomalie aanvoelen moest het ergens in Europa liggen. Op zich is er niet veel te doen maar dat wordt gecompenseerd door de charmes van dit Parijs in dambordpatroon.
Potosí, de hoogstgelegen stad ter wereld, was anders. Haar hoogdagen waren geteld toen de zilvermijnen van de aanliggende Cerro Rico nagenoeg uitgeput waren en wat vandaag overblijft zijn de restanten van een vergane glorie. Toerisme wordt meer en meer een belangrijke bron van inkomsten voor deze stad, die geen andere industrie kent dan mijnbouw, en mijnwerkers verdienen dan ook maar wat graag bij door toeristen een inkijk te bieden in de onmenselijke omstandigheden waarin ze hun brood verdienen. We kozen om dit te doen via een 'ethisch verantwoord' agentschap en werden rondgeleid door Reynaldo, een nog actieve mijnwerker.

En dat brengt ons bij de laatste bestemming in Bolivia, en niet de minste.
Laguna Verde was maar één van de vele onvergetelijke stops tijdens deze vierdaagse.
Vanuit Tupiza maakten we een vierdaagse jeeptocht door de zuidelijke Boliviaanse hoogvlakte en vielen van de ene verbazing in de andere bij het doorkruisen van dit constant veranderende landschap. Bergen, meren, vulkanen, geisers, een thermisch bad, een gigantische zoutvlakte, maar ook dieren zoals flamingo's, struisvogels, lama's, vicuña's en viscacha's kwamen in sneltempo aan bod en waren goed voor honderden foto's die gedoemd zijn om slechts een fractie van de pracht en kracht van deze streek te vatten.
(De typische en onvermijdelijke fotos locas in de Salar de Uyuni zijn genomen met het fototoestel van onze Italiaanse reisgenoten. Deze zullen dan ook pas in latere fase hun weg vinden naar onze picasa.)
(Of misschien ook niet.)

Hebben we de smaak te pakken of wordt het gewoon altijd maar beter? Of is het omdat we uit praktische overwegingen gekozen hebben voor enkel die bestemmingen waar we écht naartoe wilden en hadden we deze keer quasi overal belachelijk veel geluk met het weer?
In ieder geval, Peru legde de lat hoog, maar Bolivia sprong er gelijk een Tia Hellebaut over.

Verwacht van ons nog één bericht; de terugdatum staat immers vast. We zijn weer in België vanaf 19 september.

zondag 20 juli 2014

Peru

De meeste mensen - ook wij, of althans tot voor kort - denken meteen aan één ding als het gaat over Peru...
En dat is op zich heel terecht en logisch.
Maar als Ecuador voor ons het land van de fauna en flora was dan zullen we Peru na deze zes weken vooral herinneren als het land met enerzijds een pak indrukwekkend cultureel erfgoed en anderzijds enkele spectaculaire trekkings.

We begonnen nochtans eerder bescheiden in dit land waar vele van de meest iconische bezienswaardigheden van Zuid-Amerika te vinden zijn; het noorden van het land heeft immers niet de beroemde sterattracties die verder in het zuiden liggen.
Zo bezochten we vanuit Chachapoyas de ruïnes van de stenen burcht van Kuélap en de enigmatische sarcofagen van Karajía, en wierpen we een blik op enkele van de honderden mummies die recent in deze streek gevonden zijn. Allen zijn restanten van de Chachapoyas-cultuur, die uiteindelijk overwonnen werd door de Inca’s en waarover tot op heden nog weinig geweten is.
De volgende stop was de stad Trujillo en het aangrenzende kustdorpje Huanchaco. Trujillo is een typisch koloniaal stadje met kleurrijke gebouwen – niet zonder charme maar we hebben er hier ondertussen al wel mooiere van gezien. Kleine buur Huanchaco had evenmin echt veel om het lijf maar was een aangename plek om de Grote Oceaan te zien en ons voor het eerst te wagen aan de Peruviaanse culinaire lekkernij ceviche. Het zou niet de laatste keer zijn dat we deze nationale schotel van rauwe vis en zeevruchten, gemarineerd in limoen en bestrooid met rode ajuin en chilipepers, met veel plezier zouden verorberen.

Helemaal in het begin van onze grote reis trokken we in Nepal voluit de kaart van de cultuur en lieten we de Himalaya’s voornamelijk voor wat het was. Om dit goed te maken namen we onze tijd om de Peruviaanse Andes te verkennen. We deden dit vanuit het stadje Huaraz, dé basis voor trekkings door de naburige Cordillera Blanca. De trekroutes liggen al snel op meer dan 3.500 m en hoogteverschillen van 1.000 m op één dag zijn niet uitgesloten. Dat dit niet ongevaarlijk is, werd bevestigd door het nieuws dat de ronde deed toen we hier waren: een Israëlische reiziger overleed namelijk tijdens een georganiseerde groepswandeling nadat hij onwel werd en vervolgens slecht (of misschien correcter: niet) werd bijgestaan door begeleider en kompanen.
Parque Nacional Huascarán had vele plekken om even bij te gaan zitten.
Goed acclimatiseren was dus de boodschap, zeker aangezien we bij voorkeur zonder groep en gids into the wild wilden gaan. We maakten twee dagtrekkings en gingen ook nog wat ruïnes checken in het nabijgelegen Chavín, alles om ons zo goed mogelijk aan te passen aan de hoge ligging van dit gebied. Na deze grondige voorbereiding voelden we ons dan ook volledig klaar om op eigen houtje de Santa Cruz trek af te leggen, die door het hart van het Parque Nacional Huascarán gaat. We huurden het nodige gerief (tent, slaapzakken, gasvuurtje,...) en sloegen proviand voor vijf dagen in; de rest van het verhaal laat zich beter vertellen in beelden. Zie foto’s.

Na de hoge Andes lag onze weg weer voor even op zeeniveau. We brachten een kort bezoek aan hoofdstad Lima en vonden er een verrassend westerse stad onder een ondoordringbaar wolkenpakket in het midden van een kurkdroge woestijn langs de oceaan. Niet echt het vertrouwde beeld van een Zuid-Amerikaanse hoofdstad dus en het zal evenmin de stad zijn waar we de meest levendige herinneringen aan zullen overhouden.
Nog minder Suramericano was Huacachina (bijzonder aandachtige lezertjes lezen het goed: reeds de vierde plaatsnaam die begint met “Hua”) een oase in de woestijn waar je o.a. kan “sandboarden” en een ritje maken in een dunebuggy.
Ondertussen waren we het minder toeristische noorden al ver gepasseerd en stond ons de eerste wereldattractie te wachten. De lijnen van Nazca blijven gehuld in mysteries en geven nog steeds aanleiding tot theorieën over vliegende Peruviaanse voorouders of contacten met buitenaardse wezens. Je kan het geheel enkel zien vanuit een vliegtuigje en het is pas van zodra je op honderden meters boven aarde de eerste kilometerslange lijnen en tientallen meters grote tekeningen ontwaart, dat het je duidelijk wordt waar al dat gedoe vandaan komt: zonder twijfel vliegende aliens.

En na de zoveelste nachtbus kwamen we dan toe in Cuzco. In tijden van Inca’s de navel van de wereld, tegenwoordig dat van het toerisme in Peru. Maar zoals dat nu eenmaal gaat met bestemmingen die willens nillens veel te veel toeristen aantrekken, is de faam volkomen terecht. Cuzco zelf kunnen we om te beginnen vlot de mooiste stad noemen die we tot nu toe in Zuid-Amerika hebben gezien en een waar plezier om doelloos te verkennen.
De Inca’s hebben hier een stempel nagelaten die zelfs de hardnekkigste conquistadores niet konden uitwissen. Het meest bekende maar lang niet enige voorbeeld is uiteraard de Machu Picchu, nooit ontdekt door de Spanjaarden en daardoor van vernietiging bespaard. Verder is heel het omliggende gebied, dat de toepasselijke naam Valle Sagrado heeft gekregen, bezaaid met indrukwekkende restanten van de Inca’s. Zo bezochten we op de terugweg vanuit de Machu Picchu de landbouwterrassen van Moray en de zoutpannen van Salinas. Na een scherpe deal met onze taxichauffeur hoefden we de verdere weg naar Cuzco niet af te leggen met de bus en waren we bijgevolg op tijd om enkele té enthousiaste Brazilianen te zien krimpen van schaamte tijdens het historisch pak slaag dat hun land van Duitsland kreeg.

Het weer in Zuid-Amerika was van in het begin niet langer de betrouwbare factor die het in Azië was. Dat zal dan ook één van de redenen zijn waarom het volstrekt onbewolkte Arequipa zo'n schot in de roos was. La Ciudad Blanca heeft overigens genoeg troeven om een week gevuld te krijgen: een aangenaam historisch centrum, een prachtig oud klooster en de nabijheid van de Colca Canyon, die meer dan twee keer zo diep is als de Grand Canyon in de Verenigde Staten en door de toeristische instanties in Peru wordt geblokletterd als el más profundo del mundo, ook al is het eigenlijk de tweede diepste ter wereld.
Een condor zweeft gracieus op de thermiek uit de dieptes van de Colca Canyon.
Een trekking door deze Colca Canyon was dan ook verplichte kost en net als in de Cordillera Blanca deden we dit gewoon onder ons twee. Eén dag voor de afdaling, één dag in de kloof en één dag om er weer uit te geraken, een beklimming van maar liefst 1.100 m die we vroeg 's ochtends deden om de hitte voor te zijn.

We sloten Peru af met het eerste deel van het Titicacameer. Zo brachten we een kort bezoekje aan de drijvende eilanden van Uros. Fascinerend hoe de mensen hier oorspronkelijk, in tijden waarin de Inca's het vasteland domineerden, hun toevlucht zochten tot het water en door middel van riet artificiële eilanden wisten te construeren; het hele toeristencircus van vandaag moest je er wel bijnemen.
Diezelfde dag bezochten we ook het eiland Taquile. We hadden gepland om hier te overnachten... tot het weer ons op andere ideeën bracht. Na regen kwam zonneschijn maar we hadden ons besluit al genomen en keerden terug naar uitvalsbasis Puno. Tenslotte zullen we na het oversteken van de grens met Bolivia nog enkele dagen rond dit hooggelegen en koude meer blijven.

Zelden zijn we andere reizigers tegengekomen die Peru aangaven als hun favoriete land in Zuid-Amerika en na deze zes weken kunnen we alleen maar gissen naar de achterliggende reden. De bezienswaardigheden zijn indrukwekkend, het eten is van een ander niveau dan we gewoon zijn in Zuid-Amerika en de mensen zijn op zijn minst even vriendelijk als in Colombia of Ecuador. Misschien is het gewoon té voor de hand liggend?

Peru heeft wat ons betreft alvast een diepe indruk nagelaten.
Benieuwd of Bolivia dit kan evenaren...

woensdag 4 juni 2014

Ecuador

Ecuador is met voorsprong het kleinste land in Zuid-Amerika dat we tijdens deze reis zullen bezoeken maar we zullen hier naar alle waarschijnlijkheid toch het langst van alle Zuid-Amerikaanse landen gebleven zijn. Het is nu al duidelijk dat dit land herinnerd zal worden als drie afzonderlijke hoofdstukken: onze trip naar de Galapagoseilanden, de vier weken vrijwilligerswerk op een boerderij aan de voet van de Cotopaxi, en als derde hoofdstuk alle andere dingen die we hier gedaan hebben.
Om de berichten niet te lang te maken hebben we een apart bericht over de Galapagos en het vrijwilligerswerk geschreven.

We begonnen onze twee maanden in Otavalo. Deze stad is bekend om zijn inheemse markt, één van de grootste in Zuid-Amerika. Dit bleek een goede gelegenheid om ons al voorzichtig te wapenen tegen de koudere temperaturen die we verder zuidwaarts mogen verwachten. De warme mutsen hebben alvast nu al hun nut bewezen.
We reisden verder naar Quito en troffen een stad aan zoals we er precies al veel hebben gezien en er spijtig genoeg nog veel verwachten te zien. Behalve het historische centrum was er weinig charme te bespeuren en we kunnen nu al stellen dat we niet echt wild zijn van de Zuid-Amerikaanse grootsteden. Door zijn centrale ligging zijn we hier nochtans vaak uit noodzaak tussen twee andere bestemmingen gepasseerd.
Quito: mooi historisch centrum maar voor de rest zeker niet onze favoriete bestemming
Toen we op de juiste moment en de juiste plek bleken te zijn voor de verandering van de wacht aan het Palacio del Gobierno bleken we meer te zien te krijgen dan we oorspronkelijk hadden verwacht. President Rafael Correa was immers jarig en verscheen tijdens een publieke ceremonie samen met de vicepresident vanop het balkon van zijn paleis om verjaardagswensen te ontvangen van het toegestroomde publiek.

Hierna was het hoog tijd om het tropisch woud van Ecuador te zien. We bezochten zowel het nevelwoud, in Mindo, als het regenwoud, in het Cuyabeno Wildlife Reserve.
Mindo is een klein dorpje dat volledig op maat is gemaakt van de toerist die zo veel mogelijk wilt zien en doen met zo weinig mogelijk tijd en moeite. Zo is er een mariposería met tientallen soorten vlinders, een orquidería met honderd soorten tropische bloemen, en een tuin vol exotische vogeltjes, allemaal op wandelafstand van het dorpcentrum. Bovendien gingen we hier ook ziplinen en moesten we een ochtend vroeg uit de veren om het paringsritueel van de rode rotshaan (cock of the rock in het Engels) te observeren. Mindo is per slot van rekening een paradijs voor vogelliefhebbers.
Geheel anders was het dan in het Cuyabeno Wildlife Reserve, waar we vijf dagen in het regenwoud vertoefden. De lijst met dieren die je hier potentieel kan zien is op zijn minst duizelingwekkend te noemen maar hou rekening met dat ene subtiele woord: potentieel. Onze lijst van dieren die we tijdens deze vijf dagen zagen bevat o.a. vele soorten apen, een luiaard, een kaaiman, een slang, vele toekannen en papegaaien, tarantula’s en andere fraaie spinnen, een schorpioen, kikkers en gecko’s. Stukken kleiner is ons lijstje als we hiervan de dieren weerhouden waarvan we ook een goede foto konden nemen. De dieren worden doorgaans gespot vanuit een bootje op de rivier en blijven op een veilige tientallen meters afstand. In feite ging het voor ons dan ook meer om het gevoel van diep in de jungle te verblijven, ver weg van de beschaving. Zeer bepalend voor dit unieke gevoel zijn de geluiden van de jungle, die doorheen de dag veranderen: het vreemde geluid van de oropendola bij zonsopgang en -ondergang, het gebrom van een nabije brulaap of de krekels die de achtergrond vormen van de geluiden ‘s nachts. Het is een ervaring die moeilijk te vatten valt in woorden of beelden maar niet snel zal worden vergeten.

Hierna vertrokken we voor acht dagen naar de Galapagoseilanden.

We vlogen de 1.000 km tot het Ecuadoriaanse vasteland terug en kwamen aan in de luchthaven van Guayaquil om meteen verder te rijden tot Cuenca, de minder grote maar ook minder grootse variant van het historische Quito. Hoewel het oude centrum van Quito meer te bieden had, komt Cuenca door zijn kleinere schaal een stuk aangenamer en toegankelijker over. Buiten de onvermijdelijke koloniale architectuur gingen we hier nog eens naar een museum, in de eerste plaats om enkele tzantza’s (gekrompen mensenhoofden) van dichtbij te kunnen bekijken.
Na Cuenca verlegden we ons persoonlijke hoogterecord en gingen we twee dagen op bijna 4.000 m hoogte wandelen in de highlands rond het indrukwekkende Quilotoa-meer. Het weer was op deze hoogte geen betrouwbare factor en op onze eerste dag moesten we een druilerige namiddag trotseren om op onze overnachtingsplaats te geraken. Het was gelukkig de moeite. Wanneer het weer het toeliet, waren de uitzichten prachtig.
Wanneer de wolken het toelieten, was het zicht op het Quilotoa-meer fantastisch.
Met vermoeide benen maar ook de nodige hoogte-ervaring begonnen we hierna aan onze vier weken vrijwilligerswerk op een boerderij aan de voet van de Cotopaxi.

De aanpassingsperiode tussen reizen en werken had enkele dagen tijd nodig; minder lang duurde het om na het vrijwilligerswerk terug toerist te worden.
Vooraleer verder zuidwaarts te gaan, maakten we vanuit Latacunga een ochtenduitstapje naar de markt in Saquisilí, de minder toeristische variant van de markt die we in Otavalo zagen.
Ons eerdere weekenduitstapje naar Baños beviel ons wel en we maakten hier dan ook graag een eerste echte tussenstop op onze weg naar Peru. Ditmaal hadden we iets meer tijd en energie om wat activiteiten te doen en zo vond je ons onder andere ’s ochtends tussen de lokale oudjes in de warmwaterbronnen van El Salado, voortdurend wisselend tussen het hete en het koude bad. Verder gingen we de spectaculaire waterval el Pailón del Diablo bewonderen en lagen we bijna even vaak in het water als op de raft tijdens een wel heel intense en natte rafting.

Onze laatste bestemming was daarentegen een heel rustige. Vilcabamba is een mooi gelegen dorpje in het zuiden van Ecuador waarvan wordt aangenomen dat de bewoners een lang leven beschoren zijn. Het zal door dit onbevestigd verhaal zijn dat het dorp dan ook populair is bij buitenlanders, veelal Amerikanen, die hier een optrekje kopen om hun oude dag door te brengen. De sfeer is navenant en buiten een kleine wandeling en een voormiddag paardrijden door een fantastisch landschap had je niet veel meer nodig dan een hotelkamer met fijn tuinterras om de dag door te komen: een prima voorbereiding voor de twee dagen reizen die ons wachten om op onze eerste bestemming in Peru te geraken.

Deze twee maanden in Ecuador hebben tot drie verschillende blogberichten, een hoop foto's en een berg tekst geleid dus we houden ons besluit maar beter kort: Ecuador was top.

Klik hier voor het verslag van de Galapagoseilanden.
Klik hier voor het verslag van ons vrijwilligerswerk.

Galapagos

Na de eerste dag op deze eilanden was het al duidelijk dat we blij mochten zijn dat we nà de jungle naar de Galapagos gingen en niet omgekeerd. Qua wildlife en zelfs ervaring wierp de cruise die we hier maakten wel een bijzonder grote schaduw op ons avontuur in Cuyabeno. We kozen ervoor om een zesdaagse cruise te maken en nog twee extra dagen op eigen houtje te verkennen . (Dat laatste had achteraf gezien gerust wat meer mogen zijn.)

Hoe kunnen we de Galapagoseilanden het best verwoorden? Andere reizigers wisten ons telkens te verzekeren dat het werkelijk zo ongelooflijk is als je op voorhand had vernomen. Het prijskaartje lag een stuk hoger dan we tot hiertoe gewoon waren, dus de verwachtingen waren hooggespannen, en toch, wij vonden het nog véél ongelooflijkerderder.
Vanaf de eerste voet die je op een eiland zet, voel je aan dat de gekende regels van de natuur hier niet meer gelden: prehistorisch ogende vogels vliegen opvallend laag boven de grond, op een rots vol knaloranje krabben staat een reiger die wel heel weinig intentie vertoont om weg te vliegen van de net aangestrande groep mensen en, tiens, deze vreemde iguana komt blijkbaar zelfs gewoon naar ons toe om ons te begroeten. Intussen vliegt een V-formatie van wel vijftien blue-footed boobies rakelings boven onze hoofden en zien we in het ondiepe water van het strand een babyhaai langszwemmen. En dat zijn dan nog maar de eerste vijf minuten.
De Galapagoseilanden waren in realiteit straffer dan de hooggespannen verwachtingen.
We hadden op voorhand wat research gedaan over de uitgestippelde route van onze cruise en er werd heel wat lekkers beloofd. Straf genoeg was onze checklist op het einde van de zesdaagse compleet en zagen we o.a. de befaamde reuzenschildpadden, honderden zeeleeuwen, ontelbaar veel zeeleguanen (de enige zeegaande hagedis ter wereld), tientallen landleguanen, en vele fantastische vogels zoals albatrossen, blue-footed boobies (blauwvoetgent klinkt té stom in het Nederlands) en fregatvogels. Velen hiervan zijn enkel te vinden op de Galapagos en allen zagen we ze in de gekende stijl, totaal onverschillig over onze aanwezigheid en tot op een meter te benaderen - de parkregels moeten immers gerespecteerd worden.
Ons geluk kon blijkbaar niet op want daar bleef het niet bij. Zo stonden we eveneens op de eerste rij bij de paringsdans van albatrossen, blue-footed boobies en fregatvogels, belandden we op weg naar een eiland middenin een groep van wel honderd dolfijnen en waren we getuige van een zeehond die gruwelijk aangevallen werd door een haai - zelfs onze gids met 30 jaar ervaring ging door zijn dak. Beter dan National Geographics!
En dit was nog maar een kleine beschrijving van wat we op land zagen. Onder water zagen we buiten tropische vissen onder andere vele zeeschildpadden, haaien en roggen, en gingen we graag in op de uitnodigingen van de zeeleeuwen om mee te doen met hun behendige onderwaterspelletjes. Koen was zich tevens heel bewust van het bonzen van zijn hart toen hij tijdens een snorkeltrip vanop de boot in het water plonsde, zijn hoofd onder water stak, en drie meter onder hem een gigantische manta voorbij zag zweven.
Moet er nog gezegd dat dit een ongezien avontuur was en dat we nog lang zullen nagenieten van de dingen die we hier beleefd hebben?

Klik hier voor het verslag van ons vrijwilligerswerk.
Klik hier voor het algemeen verslag van Ecuador.

Vrijwilligerswerk

Na zeven maanden reizen was de tijd rijp voor iets compleet anders en begaven we ons naar Hacienda Ilitio, waar we vier weken vrijwilligerswerk zouden doen op een boerderij. Eigenlijk wisten we op voorhand niet veel over wat we mochten verwachten en de eerste dagen vergden dan ook serieus wat aanpassing van ons. In plaats van een knusse hostelkamer wachtte ons hier een koude slaapplek waarin we onszelf moesten behelpen met het (onvoldoende) bedgerief dat we hadden; daar aan de voet van de Cotopaxi kon het verdraaid koud worden ‘s nachts. Ook zelf ons eten maken in een primitieve keuken was een heel ander verhaal dan het reizigerscomfort van elke dag op restaurant te gaan. Na de eerste week kregen we van de hier verblijvende boerenfamilie warme dekens en hadden we onze draai wel gevonden, klaar om te genieten van de unieke opportuniteit om het reilen en zeilen in een boerderij van op de voet te volgen.
De boerderij was spectaculair gelegen aan de voet van de prachtige Cotopaxi.
Hacienda Ilitio, zo hebben we na een tijd vernomen, kan je best zien als het occasionele buitenverblijf van de familie Kohn, die eigenaar is van de Ecuadoriaanse vestiging van de Belgische staaldraadfabrikant Bekaert. De dagelijkse bezigheden zijn niet gericht op winst (door verkoop van producten of dieren) maar draaien om de verzorging van de dieren die hier verblijven. En dat zijn er heel wat. Zo zijn er een tiental koeien, dubbel zoveel paarden alsook schapen en geiten, meer dan honderd lama’s en alpaca’s, een paar ezels en varkens, en nog wat kippen, ganzen, eenden, konijnen en cavia’s. (Wat betreft die laatste twee: den boer wilt van tijd ook wel vlees op zijn bord.) Verder is er ook een wildlife rescue center dat twee beren, een arend, twee condors en drie caracara’s huisvest.

Elke dag begon met hetzelfde ritueel: we brachten de geiten en schapen vanuit hun stallen naar de wei, we verzorgden de cavia’s en de konijnen en we verplaatsen en voederden de varkens. Daarna varieerde het van dag tot dag, gaande van kleine tussendoortjes tot grote taken die de rest van de dag in beslag namen: bomen kappen om nieuwe palen te maken, herstellen van hekken, werken in de groententuin, maken van een nieuwe of verplaatsen van een oude composthoop,... De variatie was enorm en hoewel het werk soms zwaar was, stond de boog gelukkig zelden heel gespannen. Eén van de taken die nog lang zullen bijblijven betrof een koe die de avond ervoor was gestorven en verwerkt moest worden tot eten voor de condors. De ondraaglijke stank die hierbij gepaard ging hebben we spijtig genoeg voor niets moeten ondergaan: het vlees bleek voor 95% te rot om nog van nut te zijn. Een taak die overigens de volgende dag herhaald moest worden omdat een kalf het leven had gelaten. Gelukkig kwamen er bij het kalf niet zoveel vlees en ingewanden kijken en waren we er vroeger bij zodat het rottingsproces nog niet was begonnen. Het leverde ons zelfs een heerlijk stukje vlees voor ’s avonds in de pan op.

Maar het langst zullen ons de boeren bijblijven dankzij wie we deze ervaring konden meemaken: Marcelo, de chef die nooit het zwaarste werk deed maar er op zijn unieke stijl telkens de sfeer inhield (“Muy bien! Verrry goot!”), Narcisa, zijn vrouw en kapitein van het gezin en altijd dankbaar voor onze kleinste prestaties (“Graaacias, chicos!”), Patricio (a.k.a. Pato, a.k.a. Cuchucho vanwege een vreemde anekdote), elke dag sympathiek en werklustig, David, de noeste arbeider en niet altijd even lief voor collega Marco (a.k.a. Gato vanwege zijn katachtige ogen), de stille die zich liefst van al rustig ontfermde over de paarden.
Aan de inkom van het huis van Marcelo en Narcisa werd tijdens de middagpauze geregeld gedold.
v.l.n.r.: Narcisa, Patricio, Marcelo, Marco en David
Het waren vier weken die op sommige momenten wel zwaar konden zijn na zeven maanden reizen en de hieraan verbonden comfortjes, en twee van onze weekends gingen we dan ook op uitstap om even uit te blazen. Zo gaven we Quito nog eens een kans om te beseffen dat een paar goede restaurants toch een dikke troef voor een stad kunnen zijn, en gingen we ook al eens de sfeer opsnuiven in Baños.

Klik hier voor het verslag van de Galapagoseilanden.
Klik hier voor het algemeen verslag van Ecuador.

vrijdag 4 april 2014

Colombia

Het lijkt al even geleden sinds we vanuit Bangkok naar de andere kant van de wereld vlogen en twee dagen later in Colombia toekwamen. Zes weken, een vijftiental bestemmingen, verschillende stranden, vele koloniale steden en enkele mojito’s later ronden we ons eerste land in Zuid-Amerika af.

We zetten voet aan land in hoofdstad Bogota en merkten al snel dat we ons toch even moesten aanpassen na vierenhalve maand Azië. Bogota ligt 2600 m hoger dan de zeespiegel, een hoogte die we zelfs in Nepal nooit bereikten, en het bewandelen van de soms steile straten bleek opeens toch heel snel op de ademhaling te werken. De ligging in de bergen bracht tevens bewolking en occasionele neerslag met zich mee die we al in geen maanden meer gezien hadden. Ook qua eten was het even wennen als je komt uit landen waar je geen twee straten ver moest gaan voor een lekkere maaltijd, te meer aangezien er hier blijkbaar wél sluitingsdagen bestaan – een frustrerende vaststelling aangezien onze eerste volledige dag een zondag was. Ten slotte werden we bij aankomst vanuit de luchthaven al snel door onze taxichauffeur toegelicht over welke buurten we best vermijden na zonsondergang. Vooral dat laatste was toch even anders in het (schijnbaar) altijd en overal veilige Azië, al kunnen we dat ondertussen wel in perspectief plaatsen: we hebben nog niets meegemaakt en verwachten ook dat de kans daartoe klein is zolang we in de ‘logische’ buurten blijven.

Het had weinig zin om ons aan te passen aan de ijlere lucht in Bogota want onze weg zou al snel terug op zeeniveau liggen, langs de Caraïbische Zee. Vooraleer we hier aan toe waren, gingen we nog langs Villa de Leyva en Barichara, twee koloniale dorpjes waar de tijd nog traag vooruit gaat. Het marktplein van Villa de Leyva deed ons alvast afvragen of we al ooit op een mooier terras in de namiddagzon hebben gezeten. (Tegenvoorbeelden zijn altijd welkom.)
Een totaal tegenovergestelde ervaring beleefden we dan in San Gil, waar we gingen paragliden boven het Parque Nacional del Chicamocha en we de wind langs onze oren hoorden suizen terwijl meer dan duizend meters onder ons de Chichamocha Canyon kronkelde. Als dat nog niet voldoende was, steeg je tijdens de vlucht nog eens vlot duizend meter en kon je je begeleider vragen om manoeuvres te maken waarbij je bijna 90° gedraaid en in een spiraal naar beneden schiet. We waren blij dat we ons ontbijt ruim op tijd hadden genomen die ochtend.

De tweeënhalve week hierna brachten we door in het gebied aan de Caraïbische Zee. Hoewel we hier nooit echt heel lange verplaatsingen maakten, was de variatie in landschappen en activiteiten enorm en bleek het begrijpelijk dat dit gebied het toeristisch hart is van Colombia.
We begonnen met de beruchte jungletrekking naar de Ciudad Perdida, de restanten van een stad die rond 650 n.C. is opgericht door Tairona indianen. De kilometerteller stond na die vijf dagen trekken niet indrukwekkend hoog (nl. op 44 km) maar de steile klimmetjes en afdalingen in de vochtige jungle maakten dit toch een intense en vooral zweterige ervaring. Ons eeuwige respect voor groepsgenoot Jerry trouwens, een 68-jarige Amerikaan - hij noemt zichzelf “senior backpacker” - die de tocht samen met ons aflegde en ons al doende liet zien dat leeftijd geen restrictie is.
Hierna gingen we naar Punta Gallinas, het meest noordelijke puntje van Colombia en meteen ook van heel Zuid-Amerika. Het landschap dat we hier aantroffen kwam niet overeen met het beeld dat de Caraïbische Zee oproept. Vanaf de grillige kustlijn start immers een ruige, onbewoonbare woestijn. De variatie in landschappen is desalniettemin enorm en hoewel dit gebied zeer afgelegen ligt, bleek het de grote verplaatsing, waarvan een groot deel met vierwielaandrijving, meer dan waard.
Dit droge kustlandschap ruilden we voor tropische stranden langs een ruige zee in het Parque Nacional Natural Tayrona. Dit was onze derde bestemming op rij waar we zouden overnachten in een hangmat en we kunnen ondertussen dan ook stellen dat we hier zeer goed in geworden zijn.
Ten slotte bezochten we de koloniale stad Cartagena, een van de belangrijkste schakelsteden tussen Spanje en koloniaal Zuid-Amerika, berucht van de handel in Afrikaanse slaven. Qua hoeveelheid toeristen komt er in Colombia niets in de buurt van deze historische stad maar de koloniale architectuur en rustige sfeer van het oude centrum maakten het niet moeilijk om met plezier enkele dagen in Cartagena’s straatjes te verdwalen.

Elk land heeft zijn mindere bestemmingen en in Colombia was dat voor ons Medellin. Het kan aan de kleurloze verblijfslocatie, aan het gebrek aan echte bezienswaardigheden of domweg aan het weer gelegen hebben, maar als er na bijna een half jaar reizen sprake was van een kleine reisdip, dan lag die hier. Gelukkig was het uitzicht vanaf de Piedra del Peñol, een daguitstap die we vanuit Medellin maakten, zeer de moeite waard en hebben we ondanks de rem op ons budget toch kunnen proeven van de betere restaurants in de stad.

Gelukkig komt na regen altijd zonneschijn en die vonden we in Salento, een kleine stad in de Zona Cafetera. Zoals de naam doet vermoeden is dit de streek van de koffieproductie en bij elke busreis of wandeling waren de gebruikelijke, fantastische uitzichten bezaaid met uitgestrekte koffieplantages. We maakten er een onvergetelijke dagwandeling door de Valle de Cocora en gingen ook een kijkje nemen op een organische koffieboerderij. Een zeer mooie én interessante halte.

Ondertussen waren we al aardig gevorderd op onze weg richting Ecuador. Hoewel er toch nog wat interessante dingen te zien zijn, ziet het deel van Colombia dat ten zuiden ligt van Salento veel minder bezoekers. De nachtbussen in deze streek worden geregeld geplaagd door overvallen en dus maakten we met de glimlach de keuze om voldoende haltes te maken en onze verplaatsingen overdag te doen.
Popayan was onze eerste stop in dit minder bekende gebied. Deze koloniale stad wordt door al haar witte gebouwen en huizen ook wel La Ciudad Blanca genoemd en straalt een meer klassieke grandeur uit dan Cartagena.
De tombes van Tierradentro situeren zich dan weer vóór Columbus. In feite is er weinig geweten over deze intrigerende, ondergrondse bouwwerken en we mochten nog van geluk spreken dat onze reis hier naartoe niet voor niets was geweest. Bij aankomst bleek het historisch park immers al enkele dagen gesloten wegens veiligheidsoverwegingen. Gelukkig waren die maatregelen de dag nadien niet meer van toepassing en konden we onszelf naar hartelust uitputten door heuvels te beklimmen, steile trapjes af te dalen en de tombes van een verloren cultuur te bewonderen.
Onze laatste volledige dag in Colombia hielden we halt in Las Lajas, waar we de knap gesitueerde basiliek gingen bekijken. Onze slaapplaats in Tierradentro was in het huis van twee oudjes maar de overnachting in het klooster hier was nog atypischer en sfeervoller.

En daarmee zit ons eerste land in Zuid-Amerika erop. Hoewel er aan de manier van reizen niet veel is veranderd, is het toch voelbaar dat we in een ander werelddeel zitten. De cultuur leunt, niet echt verrassend, vrij dicht aan tegen de Europese en in het bijzonder de Zuid-Europese. Op straat kom je niet snel iets tegen waarbij je even de ogen uitwrijft, zoals dat in Azië wel vaak gebeurde, en ook de keuken heeft weinig verrassingen in petto. In ruil daarvoor krijg je meer natuur: nagenoeg elke busrit passeert verre uitzichten en mooie, groene landschappen en de bestemmingen waar natuur centraal stond waren vaak het meest de moeite.
Verder is het ook wel fijn om de plaatselijke taal te kunnen spreken. Na twee jaar CLT spreken we uiteraard lang geen vloeiend Spaans maar we kunnen ons verstaanbaar maken en zolang ze niet te onduidelijk en snel spreken kunnen we wat woorden wisselen – op zich toch al een gigantisch verschil met Azië.

De laatste dagen in Colombia waren vermoeiend door de vele, lange reistijden. Hopelijk brengt Ecuador met zijn relatief korte verplaatsingen hierin wat verpozing. Na het toeristische deel in dit land zullen we hier vrijwilligerswerk doen. We houden jullie op de hoogte!

vrijdag 21 februari 2014

Myanmar

En zo zaten we aan ons derde en laatste land in Azië, Myanmar.

Wat te verwachten van een land waar het toerisme pas zeer recent in de lift zit? We vernamen dat het aantal toeristen na de (weinig democratische) verkiezingen van 2010 gestegen was van 200.000 naar 1.000.000 per jaar en dat er tegenwoordig al 2.000.000 toeristen jaarlijks hun weg vinden naar dit mysterieuze land - nog altijd minder dan een tiende van naburige kleppers als Thailand of Maleisië. Het gevolg is een onevenwicht tussen vraag en aanbod in accomodatie en de hotelprijzen liggen dan ook gevoelig hoger dan in omliggende landen. Gelukkig zijn er ook voordelen aan de toename van het toerisme: door de geleidelijke opkomst van bankautomaten moet je in de voornaamste steden niet meer beschikken over dollarbriefjes in perfecte staat als enige bruikbare valuta, en de reistijden van stad tot stad, die vermeld staan in onze reisgids van 2011, zijn ondertussen tot soms zelfs 40% gereduceerd.

We begonnen in Yangon, na een recente frats van het militaire regime niet langer de hoofdstad. Het gebrek aan prominente westerse invloeden in deze stad deed ons afvragen of Bangkok er dertig, veertig jaar geleden ook zo had uitgezien. Anderzijds mist de stad ook een beetje de typische sfeer van een Aziatische stad. De Britten – jep, zij weer: Myanmar maakte deel uit van Brits-Indië – verplaatsten de hoofdstad van het noordelijke Mandalay naar het zuidelijke Yangon en richtten er een georganiseerde stad met orthogonaal stratenpatroon en koloniale architectuur op. Westerse mossel noch oosterse vis dus, maar met een aantal heel knappe pagoda’s en markten toch al een interessant begin. De Schwedagon Pagoda, de pagoda aller pagoda’s, hielden we voor het einde van onze ronde door Myanmar.

Van hieruit vertrokken we snel naar Bagan om de bekende vlakte vol oude, bakstenen tempels te aanschouwen en merkten we al snel dat het toerisme hier niet van gisteren is. De geasfalteerde hoofdwegen die nodig zijn om de onvermijdelijke toerbussen van tempel A naar B te brengen, beschadigen enigszins het landschap maar gelukkig is het gebied groot genoeg om met de fiets via zandwegjes en ver weg van de grote wegen nog wat magie te vinden. Zo hadden we pal op lunchtijd de Sulamani Pahto voor ons alleen, wellicht de mooiste van de duizenden tempels, en hebben we ook het nodige proefondervindelijk onderzoek gedaan om na te gaan vanop welke tempel je de beste zonsondergang kan zien.
Als ervaring was onze ballonvlucht bij zonsopgang moeilijk te overtreffen. We zagen vanuit de lucht hoe de mist tussen de tempels werd opgeklaard door de rijzende zon en genoten van het onvergetelijke zicht over de uitgestrekte vlakte. Bagan was zonder twijfel een hoogtepunt van onze reis door Azië.

Zowel vanuit Kalaw als Hsipaw maakten we een trekking met gids en andere reizigers door het omliggende platteland. De tochten gaven in hoofdzaak een close-up van het leven in afgelegen dorpjes, al passeerden we onderweg ook geregeld langs zeer fraaie natuur. Myanmar beschikt over een veelheid aan verschillende etnische stammen: we ontmoetten Shan, Palaung, Pa-Oh, Danu en Taungyo, en werden telkens begroet door een enthousiast “Mingalaba” (Birmees voor “Hallo”). We aten zeer lekker lokaal eten en overnachtten ter plaatse in de dorpjes.

Mandalay zal wellicht niet hoog scoren op hitlijstjes van topsteden in Azië; menig reiziger plaatst de voormalige hoofdstad zelfs onderaan hun lijst van bestemmingen in Myanmar. De stad is druk en lawaaierig zonder interessant of impressionant te zijn, en het kleurenpallet oogt grijs, stoffig en saai. Ook de bezienswaardigheden zijn soms van bedenkelijk allooi: zo belandden we op een avondmarkt die we voor sfeer en gezelligheid een 3 zouden geven en een 0 voor het ontbrekende eten. En is er verder iemand geïnteresseerd in de grootste stupa ter wereld... mocht hij zoveel honderd jaar geleden afgewerkt zijn?
Het is daarom geen wonder dat de enige écht unieke plek, de fotogenieke U Bein brug, drommen toeristen aantrekt en - o ironie - net hierdoor bij zonsondergang een groot deel van z’n charme verliest. Gelukkig waren we hier ook, en bijna als enigen, bij zonsopgang om in stilte de monniken en dorpelingen over ’s wereld langste houten brug te zien en te horen stappen.

Voor plekken als Inle Lake schiet de Nederlandse en Engelse taal tekort: het woord “meer” dekt echt niet de lading van deze oase van aangelegd groen en huisjes op het water. Inle is één van de populairste toeristische bestemmingen in Myanmar maar net als die andere favoriet, Bagan, is het gebied groot genoeg om nog authentieke plekjes te ontdekken, ver weg van toergroepen en andere toeristen. Zo vonden we vroeg in de ochtend in Thaung Tho een zeer levendige markt langs het water, druk bezocht door omliggende stammen, zoals de Intha die op het meer wonen, en maakten we ook een kanotochtje door een zeer rustig dorpje op het water, waarbij de verbaasde en blije gezichten verraadden dat een toerist hier geen alledaags zicht is.
Verder was het telkens weer fascinerend om te kijken naar de manier waarop de vissers hier hun kano besturen: met één been gekneld rond de roeispaan snijden ze door het water, terwijl ze met het overige been probleemloos balanceren op hun kano en hun handen vrijhouden voor het visnet. Ondanks het vaak zeer prominente toerisme was Inle Lake een topbestemming en bleven we hier wat langer hangen.

De minder gepolijste versie van Myanmar vonden we in het zuidoosten, in Hpa-an. Deze stad ligt uit het gebruikelijke toeristentraject en geeft een iets vuilere en lawaaierige indruk, maar het is voor de prachtige, omliggende landschappen dat we kwamen. Op een dagtour zagen we behalve de mooie natuur verschillende, zeer mooie grottempels en pagoda’s op onmogelijke plekken – voor een Birmees is élke speciale plek een prima plek voor een pagoda.

Dat laatste is enorm van toepassing op de berg Kyaiktiyo – vraag ons niet naar een correcte uitspraak, we hielden het bij “de Golden Rock”. Deze bedevaartsplek trekt dagelijks duizenden toegewijde boeddhisten die vanuit het hele land komen om een blik te werpen op de befaamde, gouden rots die de wetten van de zwaartekracht lijkt te tarten. De prijs om er te geraken bedraagt 6 dollar (voor buitenlanders) en een verschrikkelijke truckrit van een uur door de bergen met vlot 50 man in een laadbak – een rit met extra pit dankzij het ons reeds vertrouwde feit dat Aziaten een gevoelige maag hebben. In zekere zin gaat het dan ook meer om de unieke ervaring van de tocht op zich; eenmaal boven valt er niet veel anders te zien dan een, tja, gouden rots.

Myanmar heeft duidelijk meer gemeen met Zuidoost-Azië dan India en heeft, behalve een groot aantal indrukwekkende plekken, het grote voordeel over de rest van Zuidoost-Azië dat de reiservaring hier effectief authentieker aanvoelt – iets wat we met zekerheid kunnen zeggen sinds onze tussenstoppen in Bangkok. De mensen zijn hun jaren van isolement ondertussen grondig beu en vinden het oprecht fijn om met hun gebrekkige Engels even een praatje te slaan met buitenlanders, nieuwsgierig naar onze impressies van hun land. Overal in het land zag je blije gezichten als reactie op de twee woordjes Birmees die we altijd wel konden gebruiken: "Hallo" en "Dank u".
Toch bekruipt soms het gevoel je wel eens dat je slechts een postkaartversie van een land aan het bekijken bent. Ongeacht de voor ons moeilijk in te schatten ellende die het militaire regime heeft aangericht en nog altijd aanricht, vraag je je ook wel af hoe Myanmar eruitziet in de buitenste gebieden van het land, waar minderheidsgroepen felle conflicten uitvechten met het regime en ook verschillen in religie worden betwist.
Gelukkig vonden we het Myanmar dat we zagen zeer interessant en mooi, en zal deze reiservaring nog wel even nazinderen, niet in het minst door de charmante bevolking zelf. Als je nog zocht naar een land in Azië om te bezoeken: wacht niet langer, nu is de moment.

En met deze zeer fijne afsluiter rondden we ons deel in Azië af. Terwijl we de laatste hand aan deze tekst leggen, bevinden we ons op een vliegtuig met bestemming Madrid. Morgen komen we aan in Bogota. Hopelijk valt het in Colombia en de rest van Zuid-Amerika minstens even goed mee als de landen die we hier in Azië hebben bezocht. Groetjes en tot later!

dinsdag 21 januari 2014

Zuid-India

Weinigen zullen naar India reizen met het uitgangspunt om een metropool als Mumbai te bezoeken - bovenop het aanhoudende lawaai en de verpletterende drukte krijg je er hier nog een vochtig, tropisch klimaat bovenop - maar in feite zou het even ondenkbaar zijn om deze ervaring te ontlopen. Vanuit het koudere Amritsar namen we het vliegtuig en kwamen we met een taxi, die 2 uur deed over 30 km, aan in ons guesthouse, één grote ruimte met hoog plafond die opgedeeld was in twee rijen kleine kamers waarvan de wanden niet tot het plafond doorlopen, met daartussen een gang. Vanuit elke kamer kon je het volledige, houten plafond met alle zwaaiende ventilators zien, en het kleinste geluidje werd gedeeld van kamer tot kamer - een rituele reizigerservaring.
De Britten hebben een aangename en mooie stad achtergelaten en door zijn koloniale architectuur voelt de stad soms aan als Londen met hier en daar wat palmbomen. En op z’n Indisch, uiteraard.
De moderne restaurants en westerse ketens - zelfs een Le Pain Quotidien op enkele tientallen meters van de Gateway of India - waren een goed excuus om te ontsnappen aan de hitte en de chaos buiten, zij het tegen een iets hogere prijs dan gebruikelijk in India. Ons etentje met Shrey, een Indiër die we hadden ontmoet in Rajahstan en die verbleef en werkte in Mumbai, staat nog altijd genoteerd als ons duurste avondeten. Mumbai is een stad voor kosmopolieten.

Een vriend van Ankita zei ons dat de goedkoopste grondstof van India de manuren zijn en hiervan zijn de tempels van Ajanta en Ellora, die we vanuit Aurangabad bezochten, een zeer extreem voorbeeld. Tientallen rijkelijk versierde tempels werden op deze twee sites vanaf de tweede eeuw vóór Christus uit een rotswand gehouwen en beide plekken zijn elk goed voor een volledige dag verkennen. Vooral de proporties van de Kailasa Tempel in Ellora maakten het moeilijk om te geloven dat het volledige complex zomaar uit een doorlopende, stenen talud gehouwen is. De schaal, hoeveelheid en graad van detail van deze tempels maakten de dagen in Aurangabad behoorlijk intensief en vermoeiend, en het was hierna een goed idee om rustiger plekken op te zoeken.

De bestemmingen Goa en Hampi lagen qua beleving niet zo ver van elkaar af als hun ligging en onderlinge afstand zouden doen vermoeden. Beiden zijn zeer populaire plekken en trekken met recht en reden veel reizigers aan. In Goa is dat vaak eerder van het feestende soort; het alternatievere volk vindt meer zijn ding in Hampi. Beide plaatsen zijn dan ook voorzien van een goed uitgebouwde reizigersenclave, een gebied in een dorp of stad van hotels, restaurants, bars en shops op maat van de westerse backpacker, en voelen daardoor niet aan als het échte India. In Goa draait het om de tropische stranden en zijn er landinwaarts nog oude kerken van de eerste, Portugese kolonisten te bezoeken; in Hampi komt men zich vergapen aan de tempelruïnes die een mysterieuze combinatie vormen met de achtergrond van met keivormige rotsen bezaaide heuvels.

De periode in de reizigersenclave was fijn want geheel anders was het dan weer in Mysore, van alle grote steden die we in India bezocht hebben een van de meest propere en rustige, al zegt dat nu ook weer niet zó veel.
Terug in Rajasthan hadden we een Italiaan ontmoet die ons op het hart had gedrukt om “under no circumstances” de wekelijkse nachtverlichting van het paleis van de maharadja te missen. We namen dit advies op in onze planning en arriveerden in Mysore op de dag van de verlichting van het paleis. We waren dus mooi op de afspraak, maar zagen ondanks onze hoge verwachtingen geen spectaculaire nachtverlichting. De maharadja was namelijk zelf niet op de afspraak geraakt. De goede man was vier dagen ervoor gestorven en uit respect werd het paleis die week niet verlicht. Soms kan een kleine tegenslag uit wel heel onverwachte hoek komen... Gelukkig was Mysore een fijne, authentieke stad en hebben we onze verdere tijd goed kunnen besteden.

Met de nachtbus trokken we verder naar het zuiden en kwamen we aan in Kerala, de provincie waar wellicht iedereen die naar Zuid-India gaat, belandt. Onze eerste halte was Fort Kochi, eveneens een product uit tijden van Portugese en Nederlandse ontdekkingsreizigers, en de plek waar Vasco da Gama in 1524 is gestorven. Behalve het bezoeken van een kathakali-voorstelling, een traditionele, eeuwenoude dans, was het aangenaam verblijven in dit rustige stadsdeel en gingen we langs de Chinese visnetten om er verse vis en calamari te kopen, en die vervolgens in een restaurant te laten bereiden. Zeer lekker.
Enorm gesmaakt werd ook de afwisseling die we landinwaarts en een stuk boven de zeespiegel vonden, in de theeplantages van Munnar. Deze uitgestrekte plantages, in wezen een ander restant van Brits-Indië, waren goed voor vele dagen wandelen en verdwalen. Het was een enorme verademing om de Indische stad te ruilen voor groene landschappen, frisse lucht, rust en stilte, en lekker koele nachten in een huisje te midden van de plantages.
Ook de befaamde backwaters injecteerden een welgekomen dosis groen in onze reis. De ferry vanuit Kottayam ging langs de grotere kanalen en bracht ons op een sfeervolle manier in Alleppey. Voor de kleinere kanaaltjes namen we een kano met gids Saji. We zagen het intieme leven op en langs het water rustig langs ons voorbij drijven en lunchten in zijn nederige maar prachtig gesitueerde stulpje in de backwaters. Kerala deed zijn goede reputatie alle eer aan.

Hierna gingen we verder zuidwaarts en was het tijd voor onze laatste provincie op het Indische vasteland, Tamil Nadu. We begonnen in Kanyakumari, het uiterste zuidelijke puntje van India en – zo bleek snel – vooral geliefd bij Indische toeristen. Om in deze stad te verblijven hebben we moeten vechten voor een plaats op de bus, kostte de weg om er te geraken ons bijna dubbel zoveel tijd als verwacht, en moesten we vanwege het piekseizoen – tussen kerst en nieuw is er ook in India vakantie – genoegen nemen met een dure kamer die overigens niet geheel vrij van kakkerlakken was. Al deze factoren en de massa’s Indische toeristen samen maakten het puntje van India niet meteen onze meest geliefde halte hoewel het een unieke ervaring was om de zon te zien opkomen én zakken in de oceaan.
Het zegt dan ook in de eerste plaats niet veel goeds over Kanyakumari, het Blankenberge van India, dat een ‘gewone’ Indische stad als Madurai ons stukken beter beviel. We bezochten er de Sri Meenakshi Tempel en vergaapten ons aan haar prachtige, rijkelijk versierde torens die aanleiding gaven voor geïmproviseerde spelletjes genre “Ik zie ik zie wat jij niet ziet, en het is een blauwe vrouw met vijf koppen en tien armen en een piemel”.
Madurai bleek geen stad om over meerdere dagen te verkennen en een iets te ruime planning - ons vliegtuig vanuit Chennai naar de Andaman eilanden werd al vroeg op voorhand geboekt - leidde ertoe dat we redelijk wat dagen in Pondicherry moesten slijten. Pondicherry was een Franse kolonie en is dan ook een mengeling van Frans en Indisch – toegegeven, uiteraard voornamelijk dat laatste – hetgeen resulteert in de aanwezigheid van fijne bars, restaurants en croissants. Mmmm... croissants... Het viel dus gelukkig goed mee wat langer te blijven in deze stad, waar het eerste deel van het boek The Life of Pi zich afspeelt. Het toeval wilde trouwens dat we de gelijknamige film hier ook effectief gezien hebben op tv.
Uiteindelijk kwamen we aan in Mamallapuram, onze laatste stop op het Indische vasteland. De tempelruïnes en het reizigersghetto met restaurants, hostels en souvenirshopjes deden deze stad aanvoelen als een kleinere en minder indrukwekkende variant van Hampi.

Na bijna drie maand rondreizen in India was er nood aan een kleine vakantie in onze reis en de Andaman eilanden, in feite dichter bij Zuidoost-Azië dan India, waren dan ook niet geheel toevallig onze laatste stop in India. De quasi verlaten, tropische stranden deden wat ze moesten doen en gaven ons twee weken het gevoel van de bewoonde wereld weg te zijn. Het paradijs komt echter niet zonder prijs - zeker niet als het een goedkoop paradijs is. De accomodatie was soms zeer primitief - na de eerste nacht op Neil Island merkten we dat we ons bamboe hutje met een rat deelden - en sommige stranddelen, vooral de noordoostelijke, waren bezaaid met plastic en andere rommel, dat wellicht voor een groot deel aanspoelt vanuit het Birmese vasteland. Een doorn in het oog en we hopen dan ook voor de toekomst dat deze problematiek op duurzame manier aangepakt wordt om het gezicht van deze voor de rest maagdelijke stranden te redden.
De toeristen die deze eilanden bezochten, kwamen trouwens voor vlot 90% uit India. (Een heel andere situatie dan bvb. in Zuid-Thailand, waar het soms leek dat bijna alle restaurants en hotels werden uitgebaat door westerse expats.) Maar eigenlijk merkten we daar op de eilanden zelf niet veel van: de Indiërs die de stranden bezochten, bleven altijd op een afstand van maximaal 50 m van de toegang tot het strand, dus het volstond om even verder te wandelen om een verlaten stukje strand te vinden.
Verder kon je ons hier ook onder de zeespiegel vinden, in het fijne gezelschap van o.a. koraalduivels, kogelvissen, engelvissen, maskerwimpelvissen, zeekatten, driebandanemoonvissen (beter bekend als de Nemo-vissen), moeralen en een groene zeeschildpad. We maakten een nachtduik en een duik langs een scheepswrak, en voltooiden onze Advanced Open Water opleiding: vanaf nu zijn we gecertificeerd om tot een diepte van 30 m duiken.

Ondertussen zijn we in Bangkok en staan we op het punt naar Yangon, hoofdstad van Myanmar, te vliegen. Ironisch genoeg waren we op de Andaman eilanden dichter bij Yangon dan ooit maar kostte het ons toch drie vluchten om deze stad te bereiken. Vanuit de Andaman eilanden vertrekken immers geen internationale vluchten dus moesten we eerst terugvliegen naar Chennai op het vasteland, en de enige manier om in Yangon te geraken is per vlucht vanuit Bangkok, en dus moesten we ook daar – en tevens voor het bekomen van ons Birmees visum - nog even langs.
Het vinden van piekfijne, ongekreukte dollarbiljetten, de enige valuta die voor redelijke bedragen wordt aangenomen van toeristen in Myanmar, bleek iets moeilijker dan verwacht in Bangkok, al mochten we nog van geluk spreken dat de naburige protesten hierbij geen roet in het eten strooiden. Dit kon echter de pret niet drukken om terug te zijn in de stad waar onze vorige grote reis begon en eindigde en we profiteerden dan ook van de gelegenheid om de culinaire troeven van deze hoofdstad tot ons te laten komen.

Meer nieuws over een maand, wanneer onze trip in Myanmar en ons deel in Azië er opzit.

vrijdag 3 januari 2014

foto update

Aan iedereen (maar vooral de mensen die onze blog goed volgen) onze beste wensen voor 2014 vanuit Pondicherry!
Hier alvast een eerste deel foto's van Zuid-India in afwachting van een tekstberichtje.