Weinigen zullen naar India reizen met het uitgangspunt om een
metropool als Mumbai te bezoeken - bovenop het aanhoudende lawaai en de
verpletterende drukte krijg je er hier nog een vochtig, tropisch klimaat
bovenop - maar in feite zou het even ondenkbaar zijn om deze ervaring te ontlopen.
Vanuit het koudere Amritsar namen we het vliegtuig en kwamen we met een taxi,
die 2 uur deed over 30 km, aan in ons guesthouse, één grote ruimte met hoog
plafond die opgedeeld was in twee rijen kleine kamers waarvan de wanden niet
tot het plafond doorlopen, met daartussen een gang. Vanuit elke kamer kon je
het volledige, houten plafond met alle zwaaiende ventilators zien, en het
kleinste geluidje werd gedeeld van kamer tot kamer - een rituele
reizigerservaring.
De Britten hebben een aangename en mooie stad achtergelaten en door zijn
koloniale architectuur voelt de stad soms aan als Londen met hier en daar wat
palmbomen. En op z’n Indisch, uiteraard.
De moderne restaurants en westerse ketens - zelfs een Le Pain Quotidien op enkele
tientallen meters van de Gateway of India - waren een goed excuus om te
ontsnappen aan de hitte en de chaos buiten, zij het tegen een iets hogere prijs
dan gebruikelijk in India. Ons etentje met Shrey, een Indiër die we hadden
ontmoet in Rajahstan en die verbleef en werkte in Mumbai, staat nog altijd
genoteerd als ons duurste avondeten. Mumbai is een stad voor kosmopolieten.
Een vriend van Ankita zei ons dat de goedkoopste grondstof
van India de manuren zijn en hiervan zijn de tempels van Ajanta en Ellora, die
we vanuit Aurangabad bezochten, een zeer extreem voorbeeld. Tientallen rijkelijk
versierde tempels werden op deze twee sites vanaf de tweede eeuw vóór Christus uit
een rotswand gehouwen en beide plekken zijn elk goed voor een volledige dag
verkennen. Vooral de proporties van de Kailasa Tempel
in Ellora maakten het moeilijk om te geloven dat het volledige complex zomaar
uit een doorlopende, stenen talud gehouwen is. De schaal, hoeveelheid en graad
van detail van deze tempels maakten de dagen in Aurangabad behoorlijk intensief
en vermoeiend, en het was hierna een goed idee om rustiger plekken op te
zoeken.
De bestemmingen Goa en Hampi lagen qua beleving niet zo ver
van elkaar af als hun ligging en onderlinge afstand zouden doen vermoeden.
Beiden zijn zeer populaire plekken en trekken met recht en reden veel reizigers
aan. In Goa is dat vaak eerder van het feestende soort; het alternatievere volk
vindt meer zijn ding in Hampi. Beide plaatsen zijn dan ook voorzien van een
goed uitgebouwde reizigersenclave, een gebied in een dorp of stad van hotels,
restaurants, bars en shops op maat van de westerse backpacker, en voelen daardoor
niet aan als het échte India. In Goa draait het om de tropische stranden en
zijn er landinwaarts nog oude kerken van de eerste, Portugese kolonisten te
bezoeken; in Hampi komt men zich vergapen aan de tempelruïnes die een mysterieuze
combinatie vormen met de achtergrond van met keivormige rotsen bezaaide heuvels.
De periode in de reizigersenclave was fijn want geheel
anders was het dan weer in Mysore, van alle grote steden die we in India
bezocht hebben een van de meest propere en rustige, al zegt dat nu ook weer niet
zó veel.
Terug in Rajasthan hadden we een Italiaan ontmoet die ons op het hart had
gedrukt om “under no circumstances” de wekelijkse nachtverlichting van het
paleis van de maharadja te missen. We namen dit advies op in onze planning en
arriveerden in Mysore op de dag van de verlichting van het paleis. We waren dus
mooi op de afspraak, maar zagen ondanks onze hoge verwachtingen geen
spectaculaire nachtverlichting. De maharadja was namelijk zelf niet op de
afspraak geraakt. De goede man was vier dagen ervoor gestorven en uit respect
werd het paleis die week niet verlicht. Soms kan een kleine tegenslag uit wel
heel onverwachte hoek komen... Gelukkig was Mysore een fijne, authentieke stad
en hebben we onze verdere tijd goed kunnen besteden.
Met de nachtbus trokken we verder naar het zuiden en kwamen we aan in Kerala,
de provincie waar wellicht iedereen die naar Zuid-India gaat, belandt. Onze
eerste halte was Fort Kochi, eveneens een product uit tijden van Portugese en
Nederlandse ontdekkingsreizigers, en de plek waar Vasco da Gama in 1524 is
gestorven. Behalve het bezoeken van een kathakali-voorstelling, een traditionele,
eeuwenoude dans, was het aangenaam verblijven in dit rustige stadsdeel en gingen
we langs de Chinese visnetten om er verse vis en calamari te kopen, en die
vervolgens in een restaurant te laten bereiden. Zeer lekker.
Enorm gesmaakt werd ook de afwisseling die we landinwaarts en een stuk boven de
zeespiegel vonden, in de theeplantages van Munnar. Deze uitgestrekte plantages,
in wezen een ander restant van Brits-Indië, waren goed voor vele dagen wandelen
en verdwalen. Het was een enorme verademing om de Indische stad te ruilen voor
groene landschappen, frisse lucht, rust en stilte, en lekker koele nachten in
een huisje te midden van de plantages.
Ook de befaamde backwaters injecteerden een welgekomen dosis groen in onze reis.
De ferry vanuit Kottayam ging langs de grotere kanalen en bracht ons op een sfeervolle
manier in Alleppey. Voor de kleinere kanaaltjes namen we een kano met gids Saji.
We zagen het intieme leven op en langs het water rustig langs ons
voorbij drijven en lunchten in zijn nederige maar prachtig gesitueerde stulpje
in de backwaters. Kerala deed zijn goede reputatie alle eer aan.
Hierna gingen we verder zuidwaarts en was het tijd voor onze
laatste provincie op het Indische vasteland, Tamil Nadu. We begonnen in
Kanyakumari, het uiterste zuidelijke puntje van India en – zo bleek snel –
vooral geliefd bij Indische toeristen. Om in deze stad te verblijven hebben we
moeten vechten voor een plaats op de bus, kostte de weg om er te geraken ons
bijna dubbel zoveel tijd als verwacht, en moesten we vanwege het piekseizoen –
tussen kerst en nieuw is er ook in India vakantie – genoegen nemen met een dure
kamer die overigens niet geheel vrij van kakkerlakken was. Al deze factoren en
de massa’s Indische toeristen samen maakten het puntje van India niet meteen onze
meest geliefde halte hoewel het een unieke ervaring was om de zon te zien
opkomen én zakken in de oceaan.
Het zegt dan ook in de eerste plaats niet veel goeds over Kanyakumari, het
Blankenberge van India, dat een ‘gewone’ Indische stad als Madurai ons stukken beter
beviel. We bezochten er de Sri Meenakshi Tempel en vergaapten ons aan haar
prachtige, rijkelijk versierde torens die aanleiding gaven voor geïmproviseerde
spelletjes genre “Ik zie ik zie wat jij niet ziet, en het is een blauwe vrouw
met vijf koppen en tien armen en een piemel”.
Madurai bleek geen stad om over meerdere dagen te verkennen en een iets te
ruime planning - ons vliegtuig vanuit Chennai naar de Andaman eilanden werd al
vroeg op voorhand geboekt - leidde ertoe dat we redelijk wat dagen in
Pondicherry moesten slijten. Pondicherry was een Franse kolonie en is dan ook
een mengeling van Frans en Indisch – toegegeven, uiteraard voornamelijk dat
laatste – hetgeen resulteert in de aanwezigheid van fijne bars, restaurants en
croissants. Mmmm... croissants... Het viel dus gelukkig goed mee wat langer te
blijven in deze stad, waar het eerste deel van het boek The Life of Pi zich
afspeelt. Het toeval wilde trouwens dat we de gelijknamige film hier ook effectief
gezien hebben op tv.
Uiteindelijk kwamen we aan in Mamallapuram, onze laatste stop op het Indische
vasteland. De tempelruïnes en het reizigersghetto met restaurants, hostels en
souvenirshopjes deden deze stad aanvoelen als een kleinere en minder
indrukwekkende variant van Hampi.
Na bijna drie maand rondreizen in India was er nood aan een
kleine vakantie in onze reis en de Andaman eilanden, in feite dichter bij
Zuidoost-Azië dan India, waren dan ook niet geheel toevallig onze laatste stop
in India. De quasi verlaten, tropische stranden deden wat ze moesten doen en
gaven ons twee weken het gevoel van de bewoonde wereld weg te zijn. Het paradijs
komt echter niet zonder prijs - zeker niet als het een goedkoop paradijs is. De
accomodatie was soms zeer primitief - na de eerste nacht op Neil Island merkten
we dat we ons bamboe hutje met een rat deelden - en sommige stranddelen, vooral
de noordoostelijke, waren bezaaid met plastic en andere rommel, dat wellicht
voor een groot deel aanspoelt vanuit het Birmese vasteland. Een doorn in het
oog en we hopen dan ook voor de toekomst dat deze problematiek op duurzame
manier aangepakt wordt om het gezicht van deze voor de rest maagdelijke stranden
te redden.
De toeristen die deze eilanden bezochten, kwamen trouwens voor vlot 90% uit
India. (Een heel andere situatie dan bvb. in Zuid-Thailand, waar het soms leek
dat bijna alle restaurants en hotels werden uitgebaat door westerse expats.)
Maar eigenlijk merkten we daar op de eilanden zelf niet veel van: de Indiërs
die de stranden bezochten, bleven altijd op een afstand van maximaal 50 m van de
toegang tot het strand, dus het volstond om even verder te wandelen om een
verlaten stukje strand te vinden.
Verder kon je ons hier ook onder de zeespiegel vinden, in het
fijne gezelschap van o.a. koraalduivels, kogelvissen, engelvissen, maskerwimpelvissen,
zeekatten, driebandanemoonvissen (beter bekend als de Nemo-vissen), moeralen en een groene zeeschildpad. We maakten een nachtduik en een duik langs een scheepswrak, en voltooiden onze
Advanced Open Water opleiding: vanaf nu zijn we gecertificeerd om tot een diepte
van 30 m duiken.
Ondertussen zijn we in Bangkok en staan we op het punt naar
Yangon, hoofdstad van Myanmar, te vliegen. Ironisch genoeg waren we op de
Andaman eilanden dichter bij Yangon dan ooit maar kostte het ons toch drie
vluchten om deze stad te bereiken. Vanuit de Andaman eilanden vertrekken immers
geen internationale vluchten dus moesten we eerst terugvliegen naar Chennai op
het vasteland, en de enige manier om in Yangon te geraken is per vlucht vanuit
Bangkok, en dus moesten we ook daar – en tevens voor het bekomen van ons Birmees
visum - nog even langs.
Het vinden van piekfijne, ongekreukte dollarbiljetten, de enige valuta die voor redelijke bedragen wordt aangenomen van toeristen in Myanmar, bleek iets moeilijker dan verwacht in Bangkok, al mochten we nog van geluk spreken dat de naburige protesten hierbij geen roet in het eten strooiden. Dit kon echter de pret niet drukken om terug te zijn in de stad waar onze vorige grote reis begon en eindigde en we profiteerden dan ook van de gelegenheid om de culinaire troeven van deze hoofdstad tot ons te laten komen.
Meer nieuws over een maand, wanneer onze trip in Myanmar en ons deel in Azië er opzit.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten